Beginsituatie Beschrijf wat de leerlingen al weten, of ze er wel eens mee te maken hebben, welke leerlingen problemen hebben met dit onderwerp of met de werkvorm, … | De meeste leerlingen zitten in de fase: schematisch. Veel leerlingen tekenen stijve figuurtjes. Ook de verhoudingen van de figuren kloppen niet. De omgeving wordt vaak getekend op de grondlijn of een zelfgetekende grondlijn en er wordt veel gebruik gemaakt van stereotypen (zoals huisjes). |
Doelstellingen Wat moeten de leerlingen aan het einde van de les geleerd hebben? Formuleer doelen die concreet, meetbaar, zichtbaar, haalbaar zijn. | De leerlingen leren hoe je de verhoudingen van een mensfiguur tekent, hier oefenen ze tijdens deze les mee. De leerlingen leren om perspectief te gebruiken in de omgeving van hun tekening. Het werk van de kinderen moet voldoen aan: -een omgeving met daarin perspectief (voorgrond en achtergrond) -mensfiguur met kloppende verhoudingen en beweging in het lichaam. |
Evaluatie Benoem van elk doel hoe en wanneer je vaststelt of dit is behaald. | De doelen zijn behaald wanneer de leerlingen tijdens het evalueren van de les weten hoe ze een mensfiguur moeten tekenen en hoe ze de omgeving meer perspectief kunnen geven. Als dit deze les niet meteen lukt geeft dat niet, als de leerlingen er maar kennis van hebben opgedaan die ze later kunnen toepassen. |
Didactische Werkvormen Wat doe jij? |
Ik geef instructie, begeleid en stuur waar dat nodig is. Maken de tekening Filmpje, foto’s en ander beeldend materiaal. Tekening mensfiguur op het bord. Zie instructie. | ||
Leeractiviteiten Wat doen de leerlingen? | |||
Instructie-middelen Welke middelen gebruik jij? | |||
Leermiddelen Welke middelen gebruiken de leerlingen? |
Vooraf Wat moet klaarliggen? Waar kunnen leerlingen spullen zelf pakken? | Tekenpapier en potloden. Tijdens de presentaties moet het lokaal netjes zijn, dus daarvoor ruimen de leerlingen hun eigen materiaal op. Leerlingen ruimen zelf hun materiaal op. |
Tijdens Moet de organisatie aangepast worden? Waar leggen de leerlingen hun product? | |
Na afloop Bereid een rustige lesovergang voor. Wie ruimt wat op? Waar en hoe moeten leerlingen gaan zitten? |
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom de fasen die horen bij het gekozen lesmodel | Aanvullende vakdidactische eisen Betekenis geven - De leerling wordt uitgedaagd om betekenis te geven aan het werk. De leerkracht zorgt voor betekenisvolle context.Vaardigheden - aanleren van technieken door doordoen, nadoen, demonstratie. Aanleren van diverse technieken met verschillende materialen en gereedschappen. Vormgeven - Mogelijkheden tonen en bespreken om tot verbeelden te komen | DA | ADI | ||||||||
1 Inleiding 2 Kern 3 Afsluiting | 1 Terugblik 2 Oriëntatie 3 Uitleg 4 Begeleide oefening 5 Zelfstandige verwerking 6 Evaluatie continu: REFLECTIE |
lesfase | tijd | activiteit |
Oriëntatie Uitvoering Nabeschouwing Evaluatie | 10 min. 30 min. 20 min. ?? | Introduceren: Ik laat deze les aansluiten bij het vak aardrijkskunde waarbij het nu gaat over de stad en het platteland. Ik haal hierover kort wat kennis op samen met de leerlingen. Door vakoverstijgend te werken heeft de les betekenis voor de leerlingen. Informeren: Filmpje laten zien over het onderwerp waar de tekening over moet gaan vandaag. Leerlingen mogen kiezen, stad of platteland. Instrueren: Ik leg uit wat de bedoeling is van de les. De leerlingen leren hoe je de verhoudingen van een mensfiguur tekent, hier oefenen ze tijdens deze les mee. De leerlingen leren om perspectief te gebruiken in de omgeving van hun tekening. Het werk van de kinderen moet voldoen aan: -een omgeving met daarin perspectief (voorgrond en achtergrond) -mensfiguur met kloppende verhoudingen en beweging in het lichaam. Ik bespreek met de leerlingen de doelen en waaraan de tekening moet gaan voldoen. Tijdens de introductie teken ik samen met de leerlingen stap voor stap een mensfiguur (ik op het bord, leerlingen op papier). Ook leg ik uit hoe de leerlingen diepte kunnen creëren (door achtergrond klein te tekenen en voorgrond groot). Hierbij laat ik foto’s zien als voorbeeld. Observeren: Ik kijk ongeveer 5 minuten naar de leerlingen. Ik let goed op, zodat ik weet waar ik de leerlingen straks moet bijsturen. Begeleiden: Ik loop rond en help leerlingen verder en geef tips waar dat nodig is. Afronden: Ik sluit de les af, zodat we kunnen gaan nabespreken. Nabespreken: Ik geef de doelen mee van deze les aan de leerlingen. Samen met hun maatje gaan ze naar elkaars tekeningen kijken aan de hand van de doelen Beoordelen: Ik kies wat tekeningen uit waarover ik voor de klas wat ga vertellen. Ik laat ook de kinderen hun mening geven. Ik benadruk hierbij het respect voor elkaars werk. Presenteren: De leerlingen mogen hun werk presenteren aan een andere klas. Hiervoor krijgen ze te tijd om het voor te bereiden. Hierdoor leren ze dat beeldend werken een communicatief doel heeft. Evalueren: Terugblikken op het proces. Zijn de doelen behaald? Reflecteren: op ontwikkeling van de kinderen, is er nog een les nodig om meer te oefenen? |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten